Dag 21 Barbullush Albanië – Sveti Stefan Montenegro (±159 km)

Al om 5 uur zijn we voor de eerste keer wakker. Er gaat een schot af, waarop alle dieren in de omgeving geluid beginnen te maken. We denken dat er een dier is gedood voor de slacht, en dat daarop de ezel begon te balken, met als gevolg dat de hele veestapel dacht dat het ochtend was. Kippen, kuukelende hanen, loeiende koeien; alles liet zich horen. En dat na een nacht van constant blaffende honden, het was weer geweldig. Auto’s hebben we gelukkig niet gehoord.

Tegen half zeven valt er een beetje regen. Zo weinig dat de tent vijf minuten later niet eens nat is. Alleen de Belg naast ons wordt er een beetje zenuwachtig van. Hij stapt gelijk uit z’n ‘zwerfauto’, zijn camper, en begint tegen zijn buurman, ook een Schanulleke, te roepen dat hij naar het plaveisel wil verhuizen. Zo gezegd, zo gedaan. De ouwe gek start z’n camper al voor zevenen en verplaatst ‘m ongeveer 50 meter naar een plek met grind. Wij zitten vlak na 7 uur dus al aan de koffie. Nog een leuk gesprek met twee Wereldfietsers die van Athene naar de Noordkaap fietsen. Geinig hoe gemakkelijk ze voor zo’n supertocht hun tent kiezen aan de hand van een advies op internet. Gewoon eentje van onder de honderd euro bij Declaton. Perfect voor hun gebruik. Ze zetten ‘m neer met aluminium spelden waarvan ik altijd zeg, gelijk weggooien die krengen. Daar blijft geen tentje mee staan. Ook nog aan een Griekse fotograaf alle ins en outs van het bouwen van een aanhanger uitgelegd. Hij was geïnteresseerd om een aanhanger van ‘ons’ merk achter z’n 4×4 buscamper te hangen.

Rond half tien rijden we toch nog van de camping af. De wegen naar het westen worden al snel weer slechter. In Roemenië en Bulgarije viel ons al op dat in elk dorp een soort gilde van verkopers langs de weg zit. Allemaal met het zelfde. Brood of schoorsteenbrood, allemaal aardbeien, iedereen manden, overal groente en fruit of zo. Hier in Albanië zitten vlak na de grens de autowassers, maar die vind je haast overal langs de weg, én overal autosloperijen. Vlak voor Shkodër kunnen we daaraan een dorp visverkopers toevoegen. Langs de weg zitten ze met van stromend water voorziene aquaria waarin enorme karpers en/of forel levend worden bewaard. We laten ze toch liggen, hoe lekker ze er ook uit zien.

In Shkodër is het mega druk. Het is in z’n soort een moderne stad met hier en daar ook modern geklede mensen. Wel de gebruikelijke drukte door kleine winkels, enorme parkeerdruk en filerijden. En geen aanwijzing te vinden, maar gelukkig zitten we tegen de tijd dat we de navi inschakelen om de uitgang te vinden weer op een hoofdroute. Hij herkent de weg en brengt ons netjes de stad uit, en toevallig in de goede richting. Net buiten de stad stoppen we bij een keurig restaurant/cafe voor een kop koffie en ontbijt. Twee grote koffie, een salade van tomaat en komkommer, en twee soorten kaas met toast zijn snel verorberd. De twee obers zijn beiden in Engeland geweest om te werken en spreken vloeiend Engels met een zwaar Engels accent ook nog. We spreken af dat wij binnen tien jaar nog een keer langs komen en dat zij daar dan nog werken. Oh ja, kosten van het geheel, vier euro.

We zijn alweer vlak bij de grens. Ik maak nog een landschapfoto van de weg, op een hoogte van 79 meter. Echt, het is of je in de Alpen op 2.200 meter hoogte bent. Heel raar. Vlak na Bazie gaan we de grens over naar Drume in Montenegro. Bij de grens verloopt alles weer soepel. Na aanschaf van een milieusticker (€10) en een kijkje in de aanhanger – door de douane – kunnen we al snel verder naar Drume, net over de grens in Montenegro. We zetten koers naar Nationaal Park Skadorsko JEZERO. Eigenlijk is dat park niet meer dan een meer met ondiepe moerassige overs, met er omheen een klein stukje grond. Via zeer slechte weggetjes, en smal ook nog, verloopt de tocht ook voornamelijk rond het meer. Het is een zoetwater moeras met een enorme oppervlakte. Aan de randen is het moeras bedekt door velden vol waterlelies. We zien de witte knoppen boven water, maar door het donkere regenachtige weer zitten ze allemaal dicht. Wat een weelde zal dat zijn als de zon doorbreekt. Als we op een stil plekje de motor uit zetten horen we kikkers zo hard kwaken dat ze minstens een meter groot zouden moeten zijn. We passeren later nog wel een bord met info over die kikkers, maar kunnen daar niet stoppen. Weer een toeristische blunder (EU) om zo’n bord in een haarspeldbocht zonder vangrail te zetten. Er voor en er na in geen kilometers een parkeerplaats te vinden. En wandelbenen hebben we al sinds een week niet meer.

Opvallend is ook het blauwe water dat door beekjes stroomt. Ik fotografeer het in een miniatuurkloof. In de andere landen was het water vervuild of vol modderstromen van de wateroverlast en overstromingen en de daardoor veroorzaakte erosie. Nu valt ons ook op dat er geen rotzooi langs de wegen ligt. We kijken nog even naar de ruïne van Lesandro en ik maak een fotootje. Hé, ook geen rotzooi, of stroomkabels in de weg. 

Dan volgen we de E65 een heel eind, van Podgorica naar Petrovac, want er is geen alternatief. Dat levert ons prachtige vergezichten op.
We hebben geen flauw idee of er aan de kust ook campings zijn. Het hele land bestaat uit louter bergen en loopt ineens steil naar de kust af. 
Maar daar ontrolt zich een prachtige kustlijn met wonderschone baaitjes tegen steile hellingen en kliffen.

Hier en daar ligt een eilandje of steekt een rotspiek uit zee omhoog. Al na een paar kilometer is het raak en zien we in Sveti Stefan een bord Autocamp, zoals veel campings in deze streken worden genoemd.
We slaan bij Crvera Glavica af en dalen langs de helling af naar een wonderschone boomgaard vol oeroude olijfbomen. Het is daadwerkelijk een camping. Gerund door boeren die je qua lichaamsodeur van verre hoort aankomen. Poepen boven een gat in de grond, alleen koud water en buiten douchen onder een koude douche. Een prachtige plek met hier en daar zicht op zee. We zien tussen de bomen nog net een dorpje op een eiland in zee liggen.  

Die avond rijdt ook nog een dikke Magirus de camping op en haalt terloops heel wat forse takken van de oude bomen omlaag. Het ding heeft een enorme alkoofopbouw en blijkt van een Nieuwzeelander die ‘m in Schotland heeft gekocht. Hij maakt met z’n gezin een wereldreis. We hebben een erg leuk gesprek en wisselen websites uit. Ik leg ‘m nog uit dat hij echt niet op campings hoeft te komen. Ze doen dat omdat ze van een algeheel verbod op wildkamperen hebben gehoord voor heel Europa. OK, wildkamperen mag dan niet, maar slapen in de auto mag wel overal. Dus als je er geen uitstalling van maakt met luifels en terrastafels, dan is er meestal niets aan de hand.

We eten macaroni, drinken een neut en gaan naar bed.

Dag 22 Sveti Stefan Montenegro – Blagaj Bosnië-Herzegovina (±285 km)

’s Nachts zijn we een paar keer wakker van enorme onweerklappen en bliksemflitsen die vlak in de buurt inslaan. Het regend ook weer. Om 07.00 uur is het even droog en tijdens het koffiedrinken lijkt het beter te worden. Maar het begint weer, nu met een hevig onweer boven ons. Dus weer hebben we alles in de regen ingepakt. Dat scheelt wel een wasbeurt onder de koude buitendouche. We plannen een route door onherbergzaam gebied, maar eerst moeten we de kust verlaten, door net buiten het dorp via weg 2-3 van Sveti Sefan naar Cetinje tegen de klippen op te klimmen. We rijden eerst via een klein weggetje van de camping af. Strak tussen de gele bloemen van bloeiende brem door.

Gelijk komt natuurlijk de zon door en droogt alles in no time op. Jammer van het inpakken, maar prima voor de foto’s. We stoppen helemaal bovenaan de achtbaan die ons naar de top leidt en raken in gesprek met twee Oostenrijkse motorrijders die de Jeep staan te bewonderen. Ondertussen barst de regen weer los. De mannen rijden ook een rondje Europa en zijn vooral gefascineerd door het feit dat Ans mijn hobby deelt. Dat zou hen ook goed van pas komen met hun vrouwen. Zij en wij nemen alle tijd om informatie over de wegen uit te wisselen. Dan gaan we weer door. Nog even zwaaien.

Na Cetinje volgen we een niet genummerde weg die als oranje op de wegenkaart staat. Dat oranje betekent belangrijke verbindingsweg. Nou klopt dat voor onze route precies, want in het gebied Lovcen National Park zijn verder geen wegen die onze kant op gaan. Eerst gaan we nog over een hoge pas. We komen daar in dikke mist terecht. Dan zijn de kleine weggetjes aan de beurt. Stel je voor. Een weggetje van autobreedte, ongeveer 2,2 meter dat zich ongeveer 130 kilometer lang tussen bosjes en rotsen door slingert, elke 40 meter een bocht, elke vierde bocht onoverzichtelijk of haarspeld, steeds op en neer en rammelend over de kuilen en gaten. Veel gevallen gesteente ontwijken, soms langs een instorting, door tunneltjes vol gevallen stenen en een enkele keer langs een huis. We doen er ruim vijf uur nonstop over. Vanaf Grahovo volgen we het bord Trebinje, een belangrijke plaats, over de grens, in Bosnië. Op de kaart staat een grenspost, maar daar blijken alleen lokalen overheen te mogen. De grensbewaker, er is er ééntje, maakt ons duidelijk dat we er niet over mogen. Als we twijfelen, haalt hij een gekreukt papiertje te voorschijn en vraagt hoopvol “English?”. We beamen en hij begint in een onverstaanbaar accent een paar zinnen voor te lezen. We snappen er niets van en na wat aanwijzen weet ik het papiertje in handen te krijgen. Er staat in vier talen een aanwijzing op om om te rijden naar de andere grenspost. We zoeken de plaatsen op de kaart, keren en rijden zo’n 10 kilometer terug. Onderweg pikken we een paar mensen in een huurauto op. Ook dat blijken Nieuwzeelanders te zijn. Ze geloven ons, keren en rijden achter ons aan naar de andere grenspost. Dat doen we off-road, want we komen al snel op een weg in aanleg terecht. En omdat hier niets anders is, dan maar gewoon tussen het bouwverkeer door, over grind, zand en prut, aanwijzingen volgen die met rode verf op rotsblokken zijn aangebracht. Dan zijn we bij de grens. Het lijkt wel de EU, zo snel zijn we er over. Alleen even de paspoorten scannen, verder geen vragen, formaliteiten of onderzoek.

Hè, hè…. We zijn weer een grens over. We zitten behoorlijk stuk door de vele, vele, vele, bochten van vandaag en moeten nog eens een heel eind door naar Mostar. De prachtige landschappen zijn het allemaal meer dan waard. Vlak over de grens valt onze mond alweer open. Hier moet de openingsscene van Jurrassic Park zijn opgenomen!

Dat controleren we thuis wel even. Stel je voor. Ze naderen het eiland en zien de prachtig begroeide kliffen van het eiland vanuit een helikopter. En nu zien wij dat hier. We worden er even stil van. Wel een fotootje gemaakt, maar helaas, op zo’n beeld kun je dit dal niet vastleggen zoals het er werkelijk uit ziet. Grootste bezwaar; alle diepte is er uit. Ineens is het de vijf uur slingeren weer waard, al hadden we ook de eenvoudige weg kunnen nemen. Wij hebben nu ook al die andere granietbergen gezien. We passeren een paar kilometer verder nog een rij van zeven steeds kleiner wordende bergen. Bijzonder!

We dalen daarna verder af. Bij een stuwmeer stoppen we eerst maar eens om wat uit te rusten, de benen te strekken en wat te eten. Dan de eerste bocht weer om en weer omhoog / omlaag / omhoog, zoals het de hele dag al gaat. Net denk je beneden te zijn, in het dal, als blijkt dat het onderin zo smal dat je gelijk ook weer omhoog moet. Ondertussen wordt het steeds donkerder en pakken onweerswolken samen. Fotograferen heeft geen zin meer, het is donker.

In Trebinje zien we een politieauto staan en vragen de twee agenten welke weg we het beste kunnen nemen. De verkeersborden zijn hier alleen in het Bosnisch gesteld, die kunnen we niet lezen. In het wegenboek van de ANWB staan twee routes. Een bruine, voor een belangrijke verbindingsweg en een rode voor hoofdroute. Wij zitten op de rode en worden door de politie teruggestuurd naar de bruine. De agenten zijn weer net zo aardig, beleeft en behulpzaam als in alle voorgaande landen. Een van hen spreekt redelijk Duits, niet de taal waarin ik hier zelf zou beginnen. Volgens de agenten is hun route een veel betere, bredere en minder slingerende weg. Ook sneller dus. Nog slechts 120 km naar de camping. We hebben tot nu toe zeven uur gedaan over de eerste 160 kilometer. De rode, ‘de hoofdroute’ die we wilden nemen is volgens de agenten net zo’n weg als die we aldoor hebben bereden. Smal, gaten, slingeren en traag. Merkwaardig die kleuren op de kaart, als daar volgens de lokalen dus niets van klopt.

We gassen dus de bruine weg op. In werkelijkheid een prachtig rustig slingerende weg – 80 gaat net met de JEEP – door een licht glooiend landschap langs de Trebisnjica-rivier. Ondanks dat we er lekker kunnen opschieten zien we een prachtig landschap ontrollen. Stel je voor, een landschap uit heuvels, die op hun beurt weer bestaan uit kleine bergjes graniet en stenen, met daar tussen veel kreupelhout. Absoluut ondoordringbaar gebied, behalve waar met zand weggetjes op dijken over die steenhopen zijn aangelegd. Gelukkig gaan de verkeersborden even verderop weer over in normale letters en herkennen we Mostar er weer op. Net als we onder een afdak staan te tanken barst het verwachtte enorme noodweer los. Om het tankstation heen slaat overal de bliksem in. Bij de eerste bocht glijden we bijna van de weg, zo glad en zoveel water. De achterwielen krijgen nauwelijks grip en met wat tegensturen houd ik de boel op de weg.

Mostar is in de regen toch snel gevonden en daar volgen we campingborden naar Blagaj. We ‘leggen aan’, in de stromende regen, bij de minicamping – zes plaatsen – Rivercamp Aganovacin Blagaj. Even later staat de toch al natte tent weer, nu met veel water binnen door de aanhoudende enorme regenval. Alles is weer zeiknat – wij ook – en nu ook zwart en modderig. De Jeep vol water, de aanhanger ook. De Engels sprekende campingbaas doet z’n best om ons een beetje bij te staan, maar te vergeefs. Hij loopt ons strakke schema van kamp maken in de weg en als ik de derde keer over ‘m struikel krijgt hij de volle laag. We zetten even later koffie, even kalmeren, hier kun je een reclamefilmpje voor koffie over maken. Dan eten we knakworst uit blik, met brood, en gaan even later al slapen. Als we in bed liggen besluiten we om morgen te blijven om Mostar te bezoeken. De brug is er één van mijn lijstje bezienswaardigheden onderweg.

Dag 23 Mostar Bosnië – Herzegovina (±29 km)

Als we opstaan schijnt de zon. De camping is echt mini met volgens mij minder dan zes plaatsen. Maar heel professioneel gerund. Echt bijzonder, die voegen we toe aan de pagina over opvallende tent-campings. De camping ligt prachtig aan het water van de Buna, een rivier die hier een kilometer vandaan ontspringt uit een bron die ongeveer 43.000 liter per seconde aan water ophoest. Dat is veel voor een bron, als je je voorstelt dat we ook wel eens een flesje water vullen bij een bron. Hier gaat dat niet, maar het water is net zo zuiver. Onder een enorme klif begint die rivier gewoon. Al het water dat in de door ons doortrokken bergen valt perst hier onder het graniet vandaan. Ongelofelijk. Ineens is het er. Door moslims is er de heilige gebedsruimte Tekija, een gebouw met een eeuwenoude geschiedenis. We bekijken het gebouw, gekleed zoals het hoort, benen bedekt en hoofd bedekt, schoenen uit.  

Mostar, daar moet je heen. Prachtig toeristisch centrum, met leuke souvenirs en winkeltjes en heel veel terrassen. We hebben er een hele tafel vol plaatselijke lekkernijen laten aanrukken. Vol en vet gegeten waren we 26 euro kwijt. En toen werd onze vakantie een hel. We zagen een tapijt. Oh! WAT MOOI! Zijde, handgemaakt in Iran. En voor bijna niets…….. En daarvoor hebben ze ‘m ook nog naar Bosnië gehaald. Volgens de penningmeester hebben we echter geen geld meer, omdat we door onze binnenhuisarchitect zijn ‘uitgekleed’ en de schilder hopelijk nog komt. En de brug was ook mooi. Overigens zijn voor wie goed kijkt nog lang niet alle sporen van de oorlog uitgewist.

Op de terugweg een schep gekocht. 6 Euro. Als we op de camping komen staan er ook nog een caravan en een camper. Een enorme Beijerland Sprinter met afgezakt fietsenrek in onze voortuin. In de luxe hut hebben ze alleen geen keuken, want meneer moet buiten de aardappeltjes bakken. Het blijkt een heel aardig stel dat leuke buitenlandse ervaringen heeft gehad tijdens hulpverleningsbezoeken in Afrika. Hij heeft bovendien de nodige offroad-ervaring in Land Rovers. OK, LR is een minnetje. We schuiven aan voor een borrel, en het is zo gezellig dat de campingbaas nog een grote schaal kersen op tafel zet. Uit eigen tuin zingt hij in het Engels.

De dag is weer goed en eindigt goed. En droog! Morgen alleen nog even dat tapijtje halen. Of niet?  

Dag 24 Blagaj Bosnië-Herzegovina – Zaton Kroatië (382 km)

De volgende dag heb ik natuurlijk even netjes excuses aangeboden en hij begreep volledig dat we er even doorheen zaten na onze lange lange langdurige route gisteren. Aardige vent. Hoewel de dagen heet zijn en de zon om 7 uur al volop schijnt, was het een koude nacht. Vlak naast een rivier van 8 graden Celsius, dat merk je toch. Een paar meter er vandaan is het veel aangenamer ontbijten. Dat doen we dus.

Als we inpakken blijkt dat we onder een boom vol luizen staan die de tent volop hebben beplast. De hele tent kleeft van de suikerhoudende luizenpis. We pakken ‘m gewoon in, want veel kan er niet meer vies worden. Hij ziet er uit als een beest. Aan de onderkant kilo’s natte modder. Hopelijk gaat dat als het droogt weer in stof over. Ons valt nu pas op hoe professioneel de minicamping eigenlijk is. De Nederlandse vertaling van teksten en instructies zijn foutloos. Borden en verkeersborden echt professioneel gemaakt. En het mannetje maakt de twee wc’s drie keer per dag schoon.

Dan zetten we koers naar de watervallen van Kravica. Ze zijn niet zo groot, maar wonderschoon. En het is maar 50 kilometer om. Alles rond de watervallen is nieuw. Wegen, grote parkeerplaats, en betalen voor parkeren en de wc. Nog niet om de watervallen zelf te zien, maar wie weet…. Ze zijn prachtig en er zwermen heel veel prachtige Libelles. We rijden terug naar onze route en dan richting grens. Een passage was nog nooit zo gemakkelijk. Naar de paspoorten kijken ze niet en we mogen gewoon doorrijden. Bij Metkovic passeren we de grens naar Kroatië.

We zijn net de grens over en rijden door een dorp met een hoofdstraat die zo uit Frankrijk lijkt te zijn gekopieerd. En dan zijn we eigenlijk ook al bijna bij de kust. Vrijwel de hele Kroatische kustlijn, van Metkovic tot Rijeka, gaan we volgen. En niet via de snelweg natuurlijk. Langs de steile bergachtige Kroatische kust rijden we eerst richting Zaton. Vele campings, Autocamps en pensions duiden op heel veel toerisme in het hoogseizoen. Nu staat veel leeg en veel zelfs nog gesloten. We genieten van een redelijk strak weggetje en soepel te nemen bochten. Na de kleine camping bij Mostar lijkt de grootste camping langs deze kust ons wel aardig om eens een nachtje te bivakkeren.

Op camping Holiday Vilage Zaton zijn maar liefst 1.300 toerplaatsen ingericht. Je komt binnen langs een eerste wachtpost met slagboom, waar de bewaker wil weten waar je heen gaat. Gewoon naar het strand, naar de camping, naar het bungalowdorp of wat er nog meer is. Wij gaan naar de camping. We kiezen een gemakkelijke plek midden op een leeg veld en verzinnen maar een plaatsnummer om aan de receptie door te geven. Bij het pizza-restaurant aan het strand haal ik een paar pizza’s en zo komen we ook aan Kroatisch geld. 50 euro betalen, retour in de lokale munt. Vlak bij staat een Nederlands campertje met het leukste nummerbord dat we tot nu toe van de nieuwe serie hebben gezien; oh, oh….,ha, ha, ha! Oftewel 00-HHH-9. Ze horen het natuurlijk niet voor het eerst. De velden zijn zoals gebruikelijk haast omgeploegd en we liggen die nacht dan ook weer kromgebogen over de bandensporen

Dag 25 Zaton Kroatië – Bohinjska Bistrica Slovenië (±414 km)

Het was te verwachten. Met 35 euro voor een nachtje slapen, is deze camping 20 euro duurder dan alle andere die we tot nu toe bezochten. Daarvoor mochten we dan wel in zee zwemmen, maar ja, dat doen we nooit. Hoewel, Ans is ineens wel een waterrat, want in Griekenland sprong ze plotseling in zee. Voor het eerst in 15 jaar. Knappe jongen die mij in dat zout krijgt. 

Net buiten de camping staat een kerkje ter ere van Sinterklaas. We maken natuurlijk een foto. Het dingetje stond immers al 26 kilometer eerder aangegeven als bezienswaardigheid. De deur zit op slot, maar de toren is erg laag. Helaas. Er in klimmen, dat mag van Ans natuurlijk weer eens niet. Hele vakantie naar de… Op weg naar Slovenië doen we weer eens meerdere Nationale parken aan. We ontbijten in Nationaal Park Paklenica.
Dan rijden we door Nationaal Park Sjeverni Velebit en Nationaal Park Risnjak. We hebben nu al zo’n duizend kilometer kale rots met struiken achter de rug en hier zijn die landschappen dan ineens nogmaals veiliggesteld in nationale parken. Een goede zaak. Langs de kust, onder een helblauwe hemel, ligt ook een kilometers lang eiland waarop op afstand geen struik is te zien. Daar moeten we nog eens 
heen, maar we rijden nu geen tientallen kilometers terug. Er loopt wel een weggetje en helemaal aan het eind is ook nog een soort dorp. Ongetwijfeld vissers.

In Senj maken we een fotootje van het kasteel. Of dat nou oud is? Eerst weer slingeren langs de kust, dan zetten we binnendoor, door de bossen koers naar de grens met Slovenië. We rijden voor het eerst sinds langere tijd weer door bossen met echte bomen. Op weg naar grensplaats Brod Na Kupi. Via een prachtige route over binnenwegen bereiken we Slovenië. Bij Brod Na Kupi komen we binnen. En weer wil de douane dat we de aanhanger openmaken. Geen probleem. Motor uit, hangsloten er af, spanbanden van het deksel er af en hij is al open. En hij kan ook gelijk weer dicht. Nog nooit heeft één van de sukkels in één van de tassen of zo gekeken, en de bagage in de auto krijgt al helemaal geen aandacht.

Vlak na de grens kopen we een wegenvignet van 15 euro. Weer een trofee op de voorruit er bij. We zijn weer in een euroland; dat is toch wel makkelijk hoor. Tijdens de mooie rit door de bossen hebben we nooit meer aan de benzine gedacht. Ineens zie ik het oranje lichtje branden, een teken dat de brandstofpomp zo langzamerhand droog loopt. De auto kan overal tegen, behalve tegen een te laag brandstofniveau. Dat heeft ons al eerder een brandstofpomp gekost. We combineren een pauze met aftanken uit de jerrycans. Dat is de tweede keer dat dat nodig is deze vakantie. In Turkije, omdat een liter benzine daar 1,72 euro kostte, en nu dan. Gelukkig kunnen we ze later voor 1,07 euro per liter weer vullen.  Als we bos en platteland verlaten, Ans maakt nog even een actiefoto om te laten zien hoeveel stof we moesten happen (het wolkt via de open achterkant binnen), rijden we verder over een drukke provinciale weg in de richting van de hoofdstad Ljubljana en dan rechtdoor, midden door de hoofdstad. Wel weer even wennen, al die verkeerslichten en de stinkende puffende oude auto’s. 

Bij Kranj slaan we pas af, om vanaf daar weer een minuscuul weggetje binnendoor te volgen, recht naar natuurreservaat Triglavski Narodni Park. Eenmaal in het park wordt het nog krapper. Onze routeleider zorgt er vanaf de voorruit voor dat we de kleinste en kortste weggetjes naar boven volgen. Prachtig. Eindelijk weer tussen echte bergen en we stijgen en dalen sterk. Op een gegeven moment, bij 28% stijging, naar een top van 1.277 meter. De navi zou je met een caravan ernstig in de problemen kunnen brengen. Op een stukje van 300 meter kunnen we geen kant op als er ineens een tegenligger van de berg af duikt. Hij moet terug en gaat ook terug. Met een brede grijns zit ik achter het stuur. Wat een route! Mag dat ook eens onverhard? Nog even door een tunneltje van twee meter hoogte….. Van een asfaltweg kun je nauwelijks nog spreken.

Omstreeks half zeven zijn we bij camping Danica in Bohinjska Bistrica, waar het bomvol staat met Nederlandse caravans. Ligt er gewoon een brede toegangsweg naar toe, die zelfs op de ANWB-routekaart is aangegeven. Dat wij bijna achter uit de auto rolden, dat weet hier natuurlijk niemand. De weg was lang, we maken het ons gemakkelijk. Eten in het ‘snackbarrestaurant’ voor de camping. Een prima homp vlees voor mij en Chiwapcici voor Ans.

Dag 26 Bohinsjka Bistrica Slovenië – Achenkirch Oostenrijk (±362 km)

Vandaag wordt een heel simpel dagje. Het eindpunt is in zicht. Eerst zoals we gewend zijn de route voorbereiden bij een bakkie koffie. We reizen de bewoonde wereld weer in. Strakgladde wegen, soepel lopende en overzichtelijke bochten en hier en daar een toerist. Nederlanders voornamelijk. Via de brede route van de ANWB-routekaart (advertentie: gratis voor leden! ;-)) dalen we uit het natuurgebied richting Oostenrijk af. De Alpenweiden staan vol in bloei en hier en daar wordt een begin gemaakt met maaien.

Dan even zoeken vanwege een wegopbreking met totale afsluiting. We kunnen er via onverharde wegen in de Sloveense bossen gewoon niet komen en moeten uiteindelijk terug naar de omleiding over de snelweg. Voor het eerst sinds weken rijden we 30 kilometer snelweg omdat de route van de omleiding zo loopt. Bij een lokaal bakkertje kopen we later nog brood en een vleespastei die net uit de oven komt. Ik vraag nog of het meisje achter de toonbank Engels spreekt, waarop ze me corrigeert met; “Ofcourse!”.

Dan staan we gelukkig nog even voor een probleempje; het wordt toch nog leuk. Een helling van 18%, omhoog naar de grens, verboden voor aanhangers. Ik hoef niet lang na te denken. DOEN! We karren er in en al snel moet ik terug tot in z’n één. Het is trouwens maar een klein stukje. Rustig brommend tuffen we omhoog. Bij de grens staat natuurlijk niemand, EU, en meteen na de passage eten we de inmiddels wat afgekoelde vleesmassa op. Heerlijk.

We zijn in Podkoren. Net over de grens. Bij Podgoren is de weg aan Oostenrijkse kant opgebroken. We staan eerst een half uur voor een verkeerslicht dat het ene rijstrookje naar beneden vrij moet geven. Om ons heen een bos van  louter dennenbomen. Door het grind dalen we dan in de eerste versnelling op 4.500 toeren, knetterend en knallend uit de uitlaat, de stijle 18% helling af naar beneden. Niet een stukje, maar kilometers lang is het steil. Ik voel de aanhanger hier toch wel drukken, maar het gaat. Evengoed gaan de remmen een beetje ruiken. Gelukkig heeft het aanhangertje geen remmen die heet kunnen lopen. Dan gaat het weg 11 op in de richting van Hermagor om die route al snel weer te verlaten voor nog smallere weggetjes. Uiteindelijk komen we via een zijweg uit op de Plockenpass, een flink stuk van de grens en het hoogste punt van de pas. We rijden om door Nationaal Park Hohetauern in de richting van de Felbertauerntunnel.

Direct naast de tunnel drinken we koffie en eten een stuk verse Kirschtorte. Dan naar beneden. Heel Oostenrijk stinkt steeds meer naar stront. Overal zijn boeren aan het gieren, omdat er een bui wordt verwacht. Getverderrie, regen? We zetten koers naar Achenkirch aan de Aachensee waar we camping Achensee kiezen voor afronding van de reis en nog een paar dagen rust. Nu alleen nog door Duitsland en we zijn weer thuis. Het eind van de reis is in zicht.

OK, de rest is, zoals gebruikelijk als wij in Oostenrijk zijn, gevuld met bier, Obstler van eigen stook en lekker eten. We zullen de details besparen. Over een paar dagen rijden we door naar huis, dus dit is het laatste verslag van deze reis.