Wakker worden met Lee Towers is al geen pretje, laat staan met 50 ‘Lee-touwers’ die al om zes uur staan te trappelen om hun bus in te gaan. En die bus staat op nog geen tien meter van onze tent. Na de koffie en weer inpakken in de regen, vertrekken we omstreeks half negen. Sorry, geen foto van de receptioniste, maar ze gunt me wel weer een ruime blik. Ongegeneerd gekeken natuurlijk. Ik vroeg nog of ze Engels sprak, en dat was zo, gaf ze aan met een volmondig “Yes”. Dat was vermoedelijk voor de baas, want verder kwam er ook geen woord uit. Geeft helemaal niets hoor………..
We vertrekken in tegengestelde richting, dus eerst dieper het Tatra-massief in. Omhoog tot 1.350 meter. Bijna het hele stuk rijden we door een woud van verbrande staken, omhoog stekende wortelkluiten en afgezaagde boomstronken. Bosbrandje geweest denken we eerst, maar al die bomen blijken twee jaar geleden in één windvlaag te zijn gesneuveld. Als we hoger komen gaat de regen over in natte sneeuw, tot die zelfs blijft liggen. Verder dan een ski-dorp, bestaande uit parkeergarages en hotels, komen we niet. Dan weer naar beneden in de richting van Poprad. Ik fotografeer onderweg nog een tandradtreintje. Het rommelige stadje Poprad heeft een aardig centrum, maar daar heb je geen dagtaak aan. We treffen een bedelaar, maar die dringt niet echt aan. We doen er boodschappen en zijn weer op weg. In de auto eten we een paar bakkerslekkernijen.
Door enorme loofboombossen in natuurpark Slovensky Raj en Slovensky Kras rijden we weer een slingerweg vol bochten en haarspelden. Het weggetje is net even breder dan Jeep-breedte, aan één kant een heling en aan de andere kant…, juist. Daar zit Ans gelukkig naar beneden te kijken. Je mag er 90 volgens de navi, maar ik haal maximaal 40. Drie keer komen we een auto tegen, een vrachtwagen waarvoor we de helling op klimmen, een local en een auto met aanhanger vol mountainbikes. We passeren toevallig een opgedoekte ouwe oostblokcamping, dus waarschijnlijk komt hier nooit iemand.
Bij Plesivec staan we een ongelooflijke tijd voor een gesloten overweg te wachten, tot er uiteindelijk een losse locomotief langs komt. Het begint een beetje op railaway te lijken dit verslag. De derde trein al. Ik stap even uit voor een foto, maar vlucht er weer snel in terug. Het is even droog en daar maken echt tienduizenden muggen gebruik van om even de vleugels te strekken. Als de bomen vervolgens nog een minuut of tien dicht blijven ben ik het zat en probeer ze omhoog te drukken. Het zijn van die ouderwetse, aan een kabeltje, dus ze zitten dicht en vast. Maar het gerammel aan de kabel is verderop kennelijk gehoord door de bediener, want de bel rinkelt meteen twee keer en dan gaan de bomen omhoog. Een paar honderd meter verderop staat de locomotief nog steeds stil. We rijden nu een stukje tussen twee sporen in.
Vanaf de grens rijden we weer langs een kilometers lange opgebroken rijbaan, net zoals eerder in Polen. Als er een tegenligger nadert, moet je op elkaar reageren om langs de afzettingen te komen. De eerste grote kruising is ineens wel weer nieuw geasfalteerd. Er staat een auto met twee mannetjes, waarvan eentje onduidelijk met een bord zwaait en er staat een bord verboden in te rijden. Uiteraard net in de richting die wij willen kiezen. We slaan linksaf, maar dat leidt nergens toe. Dan rijden we maar terug en mogen we van de mannetjes linksaf. He, twee keer links is weer in de goede richting, de weg in die we eigenlijk wilden. Geen idee waarom, maar we liggen weer op koers. Wat die wegwerkers daar nou deden weten we ook niet. Het was gelijk ook einde wegopbreking. Na een kilometer of wat picknicken we bij een beek, waar iemand een keurige forellentrap in heeft aangelegd. Als het plotseling weer fel begint te regenen, pakken we snel de picknickmand in.
Op naar de Puszta dan maar. De eerste keer dat we weer moeten remmen is voor een overbeladen Skoda en de tegenliggers, twee volle paardenkarren. Vanuit een hotsende en botsende auto slaag ik er nog net in een enigszins bruikbare foto te maken. Door alle regen zijn we minder alert geworden op zulke fotomomentjes. Door bossen en bergen rijden we dieper Hongarije binnen. We passeren ook hier de bewijzen van de enorme regenval. Modderstromen over de weg, en een dorp waar de hele bevolking zich op de brug heeft verzameld. Het water stoomt er niet meer onderdoor, maar er langs. Tuinen en moestuinen spoelen ook hier weg en hekken liggen om.
In Miskolc tanken we de auto vol voor de laatste 100 km van vandaag. Eigenlijk alleen omdat we nog geen benzinestations hadden gezien en dit de enige kans leek te zijn. Zal je net zien, dat Miskolc, enkele kilomters verderop maar, stikt van de bekende merken moderne tankstations. Het is een grote stad met allure. Er liggen tramlijnen, trolleybussen rijden vaste routes en alles wat een grote stad hoort te hebben lijkt aanwezig, inclusief verkeersdrukte. We passeren een enorme verzakking van een terp onder een kerk. Met stutten en machines zijn tientallen mensen bezig het kerkje te redden van omvallen of wegglijden. Ook weer waterschade…. Stoppen voor een foto mogen we niet van de politie. Vrijwel strak rechtdoor volgen we de kaarsrechte weg naar de rivier Tisza, waar we met een veerbootje willen oversteken naar Nationaal Park Hortobagyi en de laatste stukjes Puszta-natuurgebied. We rijden lekker 100, passeren een zwoegende Duitser met Oost-Duitse Kwekkie aan de haak, en knallen door naar de pont.
Als we de hoek om komen bij de dijk van de Tisza staat de hele toegangsweg naar het veer echter onder water. We rijden er nog een stuk doorheen, maar dan staat het water al tot de dorpels. Op een iets hoger geleden bushalte kunnen we door het gat in de dijk het veer zien liggen, bijna ingepakt in roodwitte lint. Die vaart dus niet vanwege het hoge water. Achteruit rijden we terug het water uit. De Duitsers zijn inmiddels aangekomen en samen overleggen we wat de beste route is om verder te komen. Zij hebben een vignet voor de autosnelweg, dus kiezen die. Wij hebben geen vignet en kiezen voor smalle weggetjes, precies de andere kant op, stroomopwaarts. Ruim 100 km omrijden, terwijl we nu 36 km van de camping af staan.
In een van de dorpen die we passeren zetten we een ooievaar op de foto. Overal zien we die nu nestelen. Bij de auto meldt zich gelijk een bewoner die om brood bedelt. We geven hem een broodje van gisteren en ik zet ‘m op de foto, alleen omdat hij zo blij kijkt. Hij probeert nog net zo vriendelijk om een sigaretje en geld los te peuteren, maar dat zit er niet in. We hebben niet eens Hongaarse Florinten bedenken we ons nu. Onderweg zien we hier en daar de brandweer in de weer, maar we kunnen er steeds door. Soms over de slangen van de pompen heen.
De camping in Hortobagyi is ook al dicht, waardoor we nog 40 kilometer verder rijden naar Hajduszoboslo, naar camping Termal. Dat was echt niet onze keuze, alleen al niet vanwege de naam. Het blijkt inderdaad een camping met tropische baden, waar je heel gezond van wordt. De camping staat bomvol met Duitsers met campers. Twee Nederlanders ontdekken we ook, als we op zoek gaan naar een plekje voor de tent. Uiteindelijk komen we midden tussen de campers terecht op het enige stukje grind dat niet al te ernstig door wielen is omgeploegd. Overal is er modder. De zon breekt even door, we zetten de tent snel op, besluiten weer een dagje rust te nemen om alles te laten drogen. Twee keer mislukt het zetten van koffie doordat het filter verstopt, dus dat geven we ook maar op. Ik kook penne en gooi daar een potje viersoortenkaassaus door. Heerlijk, maar met een raar bijsmaakje. We gaan vroeg slapen.