Als we om 10.45 uur wegrijden is het al 30 graden aan de kust. Dat belooft een zware dag te worden. Met een zwaar hoofd van het bier, vandaar het late vertrek. We hebben ook nog wat campings geruild met de Duitsers. Aardige lui. Zij wat materiaal over Roemenië, veel hadden we niet, terwijl ze hun kaarten van Albanië en Kroatië zomaar afstonden. Hallo Deutsche Freunde. Danke.
We rijden een stukje over de smalste weggetjes langs de kust, maar overal staan dan hotels en huizen tussen ons en het water. Iets verder naar boven, op de provinciale weg is het uitzicht beter en schieten we wat sneller op. Bij Nessebar dalen we alweer af naar zee. Het is een aardig kustplaatsje, een beetje het Marken van Bulgarije. De ommuurde nederzetting bulkt van de oudheden. Verder leuke terrassen aan een haventje. Een dijk verbindt het autovrije dorpje met de wal. Vanaf Burgas volgen we weg 98 rechtstreeks naar Turkije. Lekker strak wegdek, dat later toch weer over gaat in een hobbelpad.
Als we de kust nog even dicht passeren slaan we af voor een broodje uit de picknickmand. We rijden door een troosteloze stad vol in deplorabele staat verkerende flatgebouwen. En een omleiding vlak voor de grens brengt een nog slechter stukje binnenweg. In het voorbijgaan weet ik nog een ouwe PAZ (?) vrachtwagen te snuiten.
We slaan nog even af bij een toeristisch verkeersbord, zo’n bruine, dat met een plaatje lijkt te verwijzen naar een uitkijktoren. Op het twee kilometer lange smalle weggetje naar het ding hebben we al visioenen over wat we gaan krijgen. Een oude uitkijktoren op een hoge berg. Een vuurtoren midden in het berglandschap speciaal voor kano’s op de drooggevallen beken, of een watertoren die droog staat. Het blijkt echter een monumentale herdenkingsklokkentoren (3x woordwaarde) uit 1903. We zitten nu midden in natuurgebied Strandja, in een klein grensdorpje met authentieke huisjes. Enkele zijn ingestort, maar die laten ze gewoon liggen. Het dorp heeft een beschermt dorpsgezicht. Enkele bewoners lopen nog in kleurige klederdracht. Op een terrasje van een klein lokaal eethuisje genieten we een uurtje van drankjes en de rust in het gebied. Ik parkeer de Jeep tussen een paar Suzuki’s van een ‘jeep-safari’. Het duurt niet lang of de Bulgaarse chauffeurs verplaatsen de autootjes, kennelijk om ze niet al te klein te laten lijken voor de toeristen die even later verschijnen. Ik heb m’n lolletje weer gehad.
Op naar Malko Tarvone, waar we de grens over gaan naar Turkije. Eerst passeren we een gesloten grensovergangetje waar één mannetje in de schaduw naast een kromme slagboom zit. Dan komen we bij een hokje waar één mannetje de paspoorten aanneemt en de telefoon pakt. Hij belt en we horen een paar keer “controle” zeggen. Hij kijkt niets in, geeft paspoorten terug en stuurt ons door. Dan zijn we bij de Bulgaarse grens. Zes man sterk komen ze naar buiten terwijl ze hun uniformjassen nog aantrekken. Eentje neemt de paspoorten aan, maar er is uitsluitend aandacht voor de auto. Het begint ons te dagen waarover het telefoontje ging. Zeker een kwartier bespreken ze de auto, niet een spreekt Engels of Duits. Het enige dat ik kan ontcijferen is ‘Machina’. Ze zijn onder de indruk. Het gaat over de banden en de lier, en verder begrijpen we er niets van. Dan krijgen we de paspoorten terug en kunnen we door naar de Turkse kant. Alle duimen gaan omhoog als we wegrijden.
Turkije in een dag
Nietsvermoedend sluiten we aan achter een touringcar vol Bulgaren. Alle passagiers moeten uitstappen en iedereen moet z’n eigen bagage onderuit de bus bij elkaar zoeken. We gaan er maar rustig voor zitten. Terwijl alle buspassagiers op een rijtje aan lange tafels gaan staan, worden hun tassen door één mannetje in burger doorzocht. Af en toe brengt iemand eigen vlees of flessen drank naar een container om dat weg te gooien. Import van vers vlees is verboden en kennelijk weet men dat Bulgaren dat meebrengen.
We zien zo nu en dan een mannetje met een paspoort naar die ene douanebeambte lopen. Die schrijft dan wat in dat paspoort, waarop die gasten instappen en doorrijden. En wij maar wachten. Uiteindelijk heeft het mannetje ons door en laat de buspassagiers voor wat ze zijn. Hij wil onze paspoorten en autopapieren zien. Met een piepstemmetje vertelt hij vervolgens in vloeiend Engels dat we een visum moeten halen. “Melden bij de politie in het gebouw.” Weten wij veel… We rijden iets terug en ik loop binnen.
Daar kijk ik al eventjes rond als ik twee karakters achter een spiegelende ruit ontdek. Breed lachend zitten beiden met hun armen te zwaaien om de aandacht te trekken. Die mannen had ik al even over het hoofd gezien. Het blijken de bedoelde politiemedewerkers te zijn. Ik presenteer de paspoorten en autopapieren, waarop een van hen, alweer in goed Engels, uitlegt wat er moet gebeuren. “Mister Willem…., go tot the visum office.” Ik naar de visum-man bij het loket er naast. Op m’n knieën moet ik door het luikje praten, zo laag zit het. Hij neemt de paspoorten en plakt er een paar zegels in. Visum klaar, 40 euro betalen. Ik betaal de 40 euro, maar zie later dat één visum slechts 15 euro kost. Opgelicht dus voor 10 euro, maar het visum hebben we, geen bonnetje, dus ik besluit er niet over te beginnen. Terug naar de politie. “Hello Mr Willem…., now go to the car and trailer controle.” Volgende kantoor dan maar. Er is een probleem met de aanhanger, want daarvan heb ik geen papieren. Een paar telefoontjes en ze begrijpen kennelijk dat dat bij Nederlanders met een lichte aanhanger kan voorkomen. Ik krijg een paar stempels en de man zet alle gegevens van de aanhanger en auto in de computer. Hij loopt nog naar buiten om de auto en kar te bekijken. Terug naar de politie. “Mr Willem…., you are back. Your passport please.” Met de nodige excuses scannen ze de beide paspoorten en de visums en aantekeningen in. “Mr Willem…., now go tot the customs-office in the corner. To mr Raschid.” Na tien minuten voor die deur te hebben gestaan komt men me melden dat Rachid buiten is. Het blijkt het mannetje met de piepstem. Hij bekijkt alle papieren en schrijft er over de aanhanger nog wat bij in het Turks. Dan mogen we eindelijk door.
De enorme bureaucratie vertraagt wel, maar iedereen is uiterst vriendelijk en correct, op de kleine oplichter na, en de controle niet eens extra streng. Wel zitten alle loketjes op kniehoogte, volgens Ans om de verhoudingen te benadrukken. Burgers bukken en knielen voor de ambtenaar.
We kunnen door.Van het tweebaans hobbelweggetje door de groene bossen van Bulgarije gaat de weg over in een enorm brede diepzwarte asfaltstrook door woestijnachtig gebied. Via heuvels rijden we, voor ons met met een bloedgang, bergaf Turkije binnen. We stoppen nog even op een zandpad om boodschappen te doen, eh ‘kleine boodschappen’. Het landschap is gortdroog, overal lopen irrigatiekanalen. Soms is het graan zelfs al van het land. Dat terwijl het in Polen net boven de grond stond. De uitzichten doen ons sterk aan Route 66 van 2008 denken. Het is af en toe net Amerika dat we voorbij zien trekken.
Camping Omur is zo gevonden, maar in plaats van na de stad ligt de camping al voor de stad Erdine. Het is er heerlijk 32 graden. De camping ligt tussen een provinciae weg waarop hard wordt gereden, een snelweg en er loopt een spoorlijn langs. Herrie dus. De eigenaresse is een Turkse, getrouwd met een Nederlander. Jarenlang werkte en woonde ze in Duitsland.
Vanaf de tweede zin geeft ze op Duitsers af. Die mag ze duidelijk niet. Nederlandse gasten; die zijn veel aardiger en socialer.
Ons gesprek over Turkije kunnen we hier niet meer verslaan. We eten ‘s avonds brood en erg gepeperde noedelsoep.