Berichten

IJsland Dag 8 Asbyrgi – Reykjahlid (±120 km)

Als we wakker worden is de tent wit. Het heeft gesneeuwd. Als we willen betalen bij het bezoekerscentrum, hoeft dat niet. De camping is officieel nog niet open, dus ook niet betalen. Das lekker goedkoop. We rijden eerst even het nationale park in, vlak langs een enorme basaltformatie die driehoek van vorm lijkt te zijn. Als je er voorbij rijdt, blijkt het een kilometers lange basaltwand te zijn. De rots zou een hoefafdruk van het achtbenige paard van de Vikinggod Odin. Ik maak een foto, maar daarop zie je niets van de grootte. We verlaten de toegangsweg en slaan linksaf. Dan weer de eerste weg links, een modderweggetje in, de F862, die alleen geschikt is voor Jeeps en 4×4.

Kijk hier naast eens wat dat ver doorloopt. En dit is maar een stukje van de ruim 80 kilomter lange route. We volgen de weg ongeveer 25 kilometer, tot hij uiteindelijk is afgesloten met borden. Vlak voor dat punt ligt nog wel een verlaten en nog gesloten camping. We rijden er op en kijken even rond. We onthouden ‘m tot we nog een keer in de
buurt zijn. De camping ligt op de rand van de IJslandse Grand Canion. Veel mooier dan tussen de heggetjes op de camping van afgelopen nacht. Een aanrader. 
Wij moeten terug en slaan rechtsaf om naar de 864 te gaan. Aan deze route liggen een paar van de bekendste watervallen van IJsland. We bekijken ze alle drie. De eerste indrukwekkend door de rode kleur. Die zien we vanuit de auto alleen een beetje liggen door de sneeuwjacht en de tweede. Wauw.

Dettifoss! Daar klauteren we een hele tijd over de basaltformaties om er dichterbij te komen. Wat een groot ding, wat een water, wat een geweld. We maken foto’s en lopen via een smal aangegeven pad over
de rand naar de derde, Selfoss. Dan terug naar de auto. Er zijn hier andere toeristen, met huurauto’s of touringcar. We volgende weg verder naar de hoofdweg. We rammelen bijna uit de Jeep door het enorme wasbordeffect in het weggetje. Pas als we boven de 50 komen gaat het over in trillen. De ribbels zijn zo groot als de wielen van de Jeep. Je zal er maar met een camper over moeten.

Bij weg 1 slaan we rechtsaf richting Myvatn. We gaan wat omhoog en rijden over een soort dijk door een zwart landschap, tot er een kleine sneeuwstorm losbast. In no time is alles wit en is de weg spekglad. Met de vierwielaandrijving ingeschakeld rijden we voorzichtig over de dijk. Dan zien we ineens een weer sneeuwvrij langschap in alle kleuren van de regenboog. Het is butweer, dus we rijden door naar het meer,
beneden aan de weg en kiezen daar de eerste de beste camping. Er staat zowaar een caravan van Nederlanders, een Hobby, en een tentje van een paar Fransen. Camping Hlid Ferdapjonusta is klein, maar volledig in bedrijf. Snel de tent opgezet en uitrusten. We besluiten om twee dagen te blijven. Douchen is hier heerlijk, maar stinkt enorm naar stikbommen. De zwavel in het natuurlijk opgewarmde water reageert met zuurstof als het uit de douchekop komt. Sinds m’n schooltijd (wie heeft tijdens de lessen scheikunde geen stinkbommen gemaakt van zwavel, ijzeroxide en zwavelzuur? Was dat ‘t?) niet meer geroken. Maar eenmaal droog is de meur weg. Thee zetten kan gewoon zonder bijsmaak, dus koken en zo ook.

IJsland Dag 9 Myvatn en omgeving (±80 km)

Het heeft flink gevroren. Alles is vanmorgen wit, maar een uurtje later is de sneeuw weg. Toch is het berekoud en nat en er staat nog steeds een stevige bries. Dat is overigens elke dag zo. We vertrekken naar de warme bronnen en de modderputten bij Krafla. Eerst maar eens bij het zwembad Jarbadsholar kijken en een lekkere duik in het warme water. Je kunt kiezen voor een bron van 37, 39 graden en heter. Het
hete water borrelt kokend uit de bron. In een flink deel mag je dan ook niet komen. Er staan bordjes met waarschuwingen. Daarna kijken we bij de stinkende modder/zwavelbronnen van Hverir. De borrelende modder meurt weer enorm naar rotte eieren, maar we wennen er langzamerhand al aan. Negeren is het beste en je moet er zeker niet aan ruiken. Een van de bronnen spuit fluitend stoom af. Ans verdwijnt in de stoomwolken. Ademen kun je er haast niet in. De wind giert en het is koud, dus we gaan al snel door naar de warmtekrachtcentrale van Krafla, aan de overkant van de weg.

We passeren de futuristische gebouwen en worden dan gewenkt door mensen bij een Toyota Landcruiser. Het zijn Amerikanen die hun huur-Cruiser vast hebben gereden in de diepe sneeuw. We trekken ze los en nemen afscheid. Zij durven niet verder mee, jammer, want met twee auto’s kun je altijd meer. Na de krachtcentrale rijden we omhoog naar een enorme krater. Fotograferen lukt niet in de sneeuw, dan zie je er niets meer van. Later blijkt dat het een zogenaamde Caldera te zijn, een soort luchtbel in een lavaveld die later is ingezakt. Ziet er uit als een krater, maar is dus feitelijk een verzakking in de bodem.

We kopen wat te eten bij een supermarkt in het dorp. Daar liggen stellingen vol met mugwerend materiaal klaar. Gelukkig zijn er nu bijna geen muggen, maar aan de hoeden, neten, gezichtsbescherming en smeermiddeltjes die ze hier op voorraad hebben kun je zien dat de naam Myvatn niet voor niets is gekozen. Het altijd warme meer is een kweekbak voor muggen. In juni is alles hier zwart van het vliegende tuig.

Na een rondje tuffen om het meer bezoeken we Storagja, een barst in de bodem. Ook daar is de aardkorst flink verzakt door vulkanische activiteit. Je kunt er baden onder de ingestorte steenplaten. Het water is op sommige plaatsen zo heet dat je gewoon een bekertje water kunt scheppen voor een kopje thee. In een klein lavaparkje genaamd Dimmuborgir is het leuk wandelen. Even beschut voor de wind op de smalle laaggelegen paadjes. Het lijkt een doolhof van lavarotsformaties. Eentje ziet er uit als een kerkgewelf. Terug bij de tent besluiten we de route voor de rest van de vakantie maar eens enigszins uit te stippelen. Het gaat ook weer sneeuwen en ook nu blijft weer een dik pak liggen.

IJsland Dag 10 Reykjahlid – Akureyri (±170 km)

We besluiten tijdens het ontbijt om maar eens in Husavik te gaan kijken. Natuurlijk pakken we daarvoor zoals gewoonlijk alles in. Als we er zijn blijkt het gehucht een klein toeristisch dorpje te zijn, met een vissershaven. Dan rijden we nog verder door naar het noorden, naar
Tunguvelir. Onderweg rijden we vlak langs de kust. Ergens langs deze kust hier is een plek waar je fossielen zou kunnen opgraven. We vinden een plek met heel zachte modderige helling, direct aan zee, maar durven er de schep niet in te zetten. Toch een beetje moeite mee om de erosie hier te bevorderen. We pauzeren op een vervallen betonnen kade van een oude aanlegsteiger. Met de Jeep rijden we er naar toe over een modderig vervallen paadje dat in zee lijkt uit te komen. Op het allerlaatste stukje voor het water ‘ klimmen’ we de scheve betonplaat van de vervallen kade nog op. Verderop ligt een oude houten sloep op de wal / strand. Aangespoeld. We waaien haast uit onze jassen, maar wandelen er toch even heen.

Het zijn allemaal prachtige plaatjes in een verlaten desolaat apart kustlandschap, zoals we dat nog nooit hebben gezien. Dat wordt het dus deze reis. Verlaten weidsheid. Jammer van de harde wind en de daardoor lastige kou. We eten in een restaurant in de haven van Husavik vissoep en broodjes. Lekker warm binnen en uit de wind. Leuk stadje met een aardig souvenirswinkeltje. Ook eigengemaakte spullen en truien.We gaan terug naar weg 85 en volgen die naar de
hoofdweg. We slaan linksaf richting Akureyri. Het is de grootste plaats in het noorden. Een rommelig centrum, met hier en daar een winkel, en een hele grote supermarkt. We doen inkopen en zoeken de camping op. Die ligt midden in een bouwplaats vlak naast een nieuwbouwwijk. Alles is zoals gewoonlijk dicht, zelfs de zitruimte is op slot. Een koude kraan op het grasveld verzorgt het water. Er is een toilet achter een vervallen deurtje beschikbaar. Pas ’s avonds laat ontdekken we dat in een uithoek van de camping licht brand. Er blijkt achter een paar slagbomen toch een verwarmd sanitairgebouw te staan. Daar gaan we dan maar heen om te douchen…., en zo.

IJsland Dag 11 Akureyri – Saeberg (±421 km)

Vandaag eerst maar weer eens een stukje off-road. We staan vroeg op, omdat het zeker een hele lange dag wordt, mogelijk zelfs met een nachtje wildkamperen. We willen via weg F35 zo ver mogelijk het binnenland in. Dat wordt nog een hele tour, maar met een beetje geluk kunnen we door het midden van IJsland naar het Zuiden. Eerst weg 1, ongeveer 100 km, dan slaan we linksaf weg 732 op die bij een kruising met een smalle stalen brug over een diepe kloof over gaat in weg F35. Nergens zien we afsluitingen, dus gaan we door, ondanks de via internet verkregen info over afgesloten wegen. Iets moet toch open zijn om naar het zuiden door te komen. We passeren een gebied met een waterkrachtcentrale. We krijgen het ding niet te zien, want hij ligt grotendeels 200 meter onder de grond en is alleen ’s zomers geopend
voor publiek. Er is geen hond en de hekken zitten dicht. We rijden door naar de bronnen van Hveravellir. Om daar te komen ploegen we hier en daar door sneeuw en ijs. Voor ons uit lopen de erorme bandensporen van een IJslandse terreinauto, maar dat is dan ook de enige die hier langs is gekomen. Na een kilometer of 50 door niemandsland, zonder een huis, auto, mens of dier te zien, staan we naast een schuilhutje. Het oranje gebouwtje is open, maar verder helemaal leeg. Goede gelegenheid om even uit de wind te pauzeren en wat te eten.


We volgen de F35 over ongeveer 85 kilometer. Onderweg passeren we een bord dat aangeeft dat we 4×4 gebied binnen rijden. Al snel merken we dat aan de bodem, die steeds zachter wordt. En de scherpe stenen zijn een ramp voor normale autobanden zonder versterkt profiel of versterkte wang. Dan staan we bij een paar prachtige bronnen. Helemaal alleen in alle rust genieten we van de geiser. Hier en daar staan borden die waarschuwen voor water van 100 graden.

We picknicken hier weer een uurtje en rijden dan verder naar het zuiden. Na enige kilometers moeten we over een ijsplaat en zakken er door. Door wat tegen de ijsmassa te botsen met de lierbumper komen we er weer uit ook. Diep was ’t niet, maar wel zo schrikken dat we vergeten foto’s te maken. De volgende kilometers trekken we drie steeds diepere sporen door de modder, zo zacht is de weg. Banden en zelfs de differentieels laten een spoor achter in de zwarte weg. We besluiten om te keren. Dat gaat ook al behoorlijk moeizaam. We zitten midden in een modderveld. Alles kapot rijden, dat is ook niet de bedoeling. 85 kilometer terug. Op de plaats waar we door het ijs zakten botsen we met de voorbumper weer een weg door het water van de inzinking in de grond. We hebben een lier, maar nergens is een boom. Dan maar zo en het lukt.

Als we terug zijn bij weg 1 slaan we linksaf en rijden snel door op zoek naar een camping. Pas bij Saeberg zien we ’s avonds laat een woning waar ze ook overnachtingen aanbieden. We hoeven niet wild. Ze willen ons binnen in een kamer hebben, maar we besluiten om toch de tent op te zetten. Nog net voor het donker wordt staat de boel. Binnen koken we een potje en gaan een uurtje later al slapen. Het was met ruim 400 km inderdaad een lange dag.

IJsland Dag 12 Saeberg – Reykjavik (±218 km)

Vandaag rijden we gewoon naar Reykjavik. De kilometers van gisteren zitten nog in de benen. Er is mooi weer toegezegd, dus meteen door en in de hoofdstad dan maar eens een middagje rust nemen. We volgen weg 1.

Onderweg zien we een prachtig bemoste lavastroom van een oude uitbarsting die zo uit de zijkant van de aan het eind van de stroom liggende vulkaan Grabrok lijkt te zijn gekomen. Alleen het mos duidt op duizenden (?) jaren geleden. Het ziet er zo mooi uit dat we besluiten de vulkaan te beklimmen om de zaak van bovenaf te dsc_0294-minbekijken. Een kleine berg, maar lastig lopen over de kleine lichte losse lavasteentjes. Pas bij de Hvalfjordur volgen we weg 47 om het fjord heen in plaats van er onderdoor via een tunnel. Zo ontdekken we een natuurgebied. We rijden er in en zien een parkeerplaats met heel wat auto’s van wandelaars. Even de benen strekken dan maar. We laten ons hele hebben en houden achter en volgen een van de paden. Een rondwandeling die naar een spectaculaire hoge waterval, Glymur, moet leiden. Dat is de hoogste waterval van IJsland. Vol in de wind lopen we eerst over een vlak deel. Dan via een paar spelonken naar beneden klauteren tot een riviertje. Daar overheen over een balk, waarbij je je vast kunt houden aan een staalkabel. Leuk allemaal. Aan dsc_0314-minde overkant zien we een paar man van een spekgladde helling af komen. Het gaat daar zeker een meter of vijftig steil omhoog. Daarvoor hebben we als rechtgeaarde Jeepers geen kracht meer. We willen rijden! Nog even kijken naar een stukje van de waterval dat zichtbaar is en dan gaan we terug. Toch twee uur onderweg geweest.

Dan rijden we door naar Reykjavik. Na enig zoeken vinden we de camping naast het zwembad in een sportpark. Het is er redelijk druk, veel jeugd met tentjes en een grote jeugdherberg die afgeladen vol lijkt.  ’s Middags luieren we een beetje en laat in de middag lopen we om warm te worden toch nog even een half uurtje naar de kust. Even over de stormkering kijken en een foto bij het regeringsgebouw waar Michail Gorbatsjov en Ronald Reagen de koude oorlog hebben beëindigd. Foto van Ans op de trappen. Naar de tent, laatste borrel uit de fles wringen dsc_0320-minen slapen. Morgen de stad maar eens in om te shoppen voor een winddichte muts.

IJsland Dag 13 Reykjavik (± 0 km)

Vandaag de hele dag in de stad slenteren. En het is nog mooi weer ook. Reykjavik heeft één belangrijke winkelstraat waar we elk een peperdure winddichte muts aanschaffen, een winddichte jas van het IJslandse merk 66, naar de 66ste breedtegraat, voor mij.

Als we op een terras zitten passeert een enorme Icelander, een groots omgebouwde Nissan Patrol. Ik sprint er heen voor een fotomomentje en knip er achteraan als hij een verhoogde Mercedes Sprinter passeert. Net zo hoog; ongelooflijk! In de haven vinden we een viertal walvisjagers. Ze lijken niet al te snel te willen uitvaren. Dus ‘mee vissen’ zit er weer niet in. Of heet dat ‘zoogdieren’ als het om het harpoeneren van walvissen gaat.

IJsland Dag 14 Rondje omgeving Reykjavik (±127 km)

Vandaag een rondje in de omgeving Reykjavik, over de zuidwestpunt van IJsland. We rijden een aantal aardige uitzichtpunten af. Veel off-road, weer lekker de Wrangler uitlaten na een dagje stad. Overal waar we over onverharde wegen rijden is wasbord ontstaan waarop de lege Wrangler soms uit elkaar lijkt te trillen. Wat een geweld van hobbels. Ergens ver beneden ons zien we een personenauto ploeteren om tegen de helling van een soort strand van lavasteentjes op te komen. Pas na een lange 20 minuten lukt het. Wij blijven al die tijd wachten om te zien of onze hulp wordt ingeroepen in dat verlaten gebied. Maar vermoedelijk hebben ze ons niet eens zien staan.

Ook weer heel wat vulkanische activiteit gezien. Mooie kleuren in het Solfatarenveld Krysuvik, zonnetje er bij, prachtig. We slenteren wat over de vlonders tussen de sissende stoomputten en borrelende modder. Eigenlijk merken we al niets meer van de penetrante geur die er uit moet komen. Gewenning is dus mogelijk. Al met al een heerlijke dag die eindigt in Blue Lagoon. Dat zwembad, daar kun je niet omheen. En het is heerlijk. Als liefhebber van een stoombad breng ik lange tijd door in het zeer hete lavasteengrotje met natuurlijke stoom. Maar het zwembad mag er ook zijn. Een aanrader, leuker dan de meeste IJslandse zwembaden, ondanks de toeristische inslag. Het ziet er wel uit alsof het in het hoogseizoen enorm druk kan zijn en ook nu worden bussen vol toeristen gedumpt voor ze naar het vliegveld moeten om de terugreis aan te vangen.


Onder een prachtige avondlucht rijden we terug naar de camping.

IJsland Dag 15 Reykjavik – Geysir (±143 km)

Vandaag rijden we naar de geisers van Geysir IJsland. Geinig dat de geiser, zoals wij dat warmwaterding kennen, z’n naam ontleent aan dit gebied met warmwaterbronnen. De route loopt via weg 36 naar Pingvellir, dan weg 365, 37/35 en nog een stukje F35. Eerst rijden we over een vlakte met gravelwegen, natuurlijk vol wasbord waarop de Jeep het volgeladen veel beter doet, om uit te komen in Pingvellir bij het deel waar IJsland langzaam in tweeën wordt gespleten door de Noord Atlantische breuklijn.


Elke beschrijving van dit gebied schiet te kort. De scheuren in de grond zijn kloofdiep. We rijden langs een bezoekercentrum waar alles in het teken staat van het natuurgeweld dat IJsland langzaam in tweeën splijt. Soms ziet het er uit alsof je een uitvergrote scheur in een papiertje ziet. Metersdikke afgescheurde gekartelde rotswand. Je kunt er tussendoor lopen.
Ongekende natuur dus. Dan rijden we via een heel stoffige route verder. Aan alle kanten perst het stof zich in de Jeep naar binnen Adembenemend is het zicht over een vallei waar we in de verte een auto zien rijden in een net zo grote stofwolk. Als we een broodje staan te eten passeren een paar fietsers die zich afvragen of hun banden deze marteling wel volhouden. Lijkt ons niets om daar te fietsen. Ze ploeteren een paar honderd meter verderop lopend door een stukje losse stenen en diep stof.

Pas halverege de middag naderen we Geysir. We bekijken de camping. Dat is helemaal niets. Een veld met koud water. We bezoeken het bezoekerscentrum, eten er een hotdog omdat ze die verkopen en bekijken de souvenirwinkel. Het is er druk, bussen rijden af en aan. Dus rijden we eerst nog even verder naar de waterval van Gullfoss. Weer zo’n gigantische scheur in moederaarde. En prachtige basaltformaties waarover we langs het water naar beneden klauteren. dsc_0406-minHier hadden we een paar dagen geleden tijdens onze tocht door het binnenland uit willen komen. In noordelijke richting is de boel na een paar kilometer met hekken afgesloten, dus onze beslissing om toen terug te gaan was zo slecht nog niet. We lopen nog wat rond de waterval en rijden dan toch maar terug naar de camping bij Geysir, waar we vlak bij de spuitende bron kunnen staan. Er is niemand, de bussen zijn weg en het bezoekercentrum aan de overkant is dicht. Er staat nog een IJslandtaxi, een Ford met 44” banden. Om die hier normale banden kwijt te kunnen wordt de vooras naar voren geplaatst. Een flinke verbouwing aan de wielkasten is ook nodig.  

We zetten de tent op de dampende warme bodem, vlak naast de geiserbron. Er is inderdaaad alleen een koude kraan en slechts één van de twee toiletten is in werking. We checken bij een hotel even verderop het zwembad, maar zien niemand en op de deur van het zwembad hangt een bordje dat het is gesloten. Als echt alle andere toeristen weg zijn zitten we de rest van de avond te genieten van het natuurgeweld bij de spuitende bron. Prachtig, zo vlak naast de tent. Op de foto’s zie je ons onderkomen op de achtergrond staan. We verwachten eigenlijk wel bezoek om het stageld te innen, maar er komt niemand. En hoewel ik vind dat paarden in rookworst horen….; voor paardrijders is het gebied hier over enorme delen ontsloten. Tijdens de rijtour nemen ze zelfs reservepaarden mee. Voor cowboys en –girls waarschijnlijk een super experience.

IJsland Dag 16 Geysir – Selfoss (±115 km)

De hele nacht hoorden we het gebulder van de geiser Geysir IJsland, vlak naast onze tent. SSSSCCCHHHHWWWWOOUUSSCCHH!! Bijzonder om daar gewoon op vulkanische activiteit te liggen slapen. Geslapen hebben we prima met natuurlijke vloerverwarming onder de tent. Als we zijn ingepakt rijden we eerst langs het nabijgelegen hotel. Een in het engels gesteld briefje dat bij de wastafel vonden leerde dat daar betaald moet worden voor de overnachting. Als ik eindelijk iemand heb gevonden, wordt ons het stageld weer kwijtgescholden.  Omdat we geen gebruik hebben gemaakt van de hete baden. Die waren wel open voor campinggasten en gebruik van de faciliteiten is in het geringe stageld inbegrepen. Tsja, jammer. 

We rijden naar Gullfoss voor koffie met gebak. Er is net een enorme 4×4 bus aangekomen. Zo gauw wij de auto achterlaten fotograferen enkele touristen uit de bus onze Jeep. Grappig dat ons ‘kleintje’ toch in de smaak valt. Tijdens de bak koffie bedenken we dat we achter de bus aan mogelijk gemakkelijk naar de vulkanen van het gebied hadden kunnen rijden. Als hij mag….., dan mogen wij ook? Als we buiten komen is de bus echter al in geen velden of wegen te bekennen. We rijden de afsluitborden voorbij, daar achter kun je nog 25 kilometer verder hobbelen, snel naar de toegangsweg van het vulkanisch gebied, maar we vinden geen sporen door de diepe snelstromende ijswaterrivier. Nog even een uurtje wachten, want je kunt nooit weten. We eten wat, drinken wat, kijken een beetje rond langs de wilde modderstroom, maar geen 4×4 bus; niemand. Wel heerlijk toeven in zo’n stiltegebied met uitsluitend natuur om je heen.

Omdat we niet kunnen achterhalen of je het gebied via een zijweg in mag, gaan we niet. De geldende boete is dat je je auto in het gebied moet achterlaten als je wordt gesnapt. En dat willen we niet riskeren. En dan moet ik ook nog het snelstromende ijskoude water in om te peilen hoe diep het is. De waarschuwingsborden staan niet voor niets bij de modderoversteek. Op de terugweg slingeren we door een gebied vol stroompjes. 


We rijden om langs de krater van Kerid, waar je omheen kunt lopen. Er is een steengroeve vlakbij waar prachtig rood gekleurd gravel wordt afgegraven. Fotomomentje. De kraanmachinist snapt er niets van dat we juist daar een foto komen nemen. We rijden door de groeve en langs de machines, maar niemand die daar moeilijk over doet. Hier mag je overal komen en rijden. We bekijken nog wat campings langs de route om er een korte dag van te maken, maar vinden niets met interessant uitzicht. We besluiten naar Selfoss door te gaan om daar wat nieuwe voorraad in te slaan. We zijn bijna door de noodrantsoenen heen. We rijden dus terug, langs Gullfoss, weg 35, dan de 385 naar de Farnleysufoss waterval en verder naar het zuiden over de 35 naar Selfoss.

Daar vinden we camping Gesthus Selfossi. In Selfoss fotografeer ik de No Limits Jeep, toch altijd een indrukwekkende verschijning, vlak naast de lokale politieauto. Ahum….! Tegen zo’n Ford op 21/44-17 LT banden kan zelfs onze twee meter hoge dakrand niet op. Na een
bezoek aan de supermarkt staat de tent snel en vreten we ons helemaal vol warm eten. Van alle buitenlucht, wind en kou worden we erg hongerig. We staan met uitzicht op het watertje van de camping. Behalve een laat arriverende camper is er niemand. We proberen wat uit te rusten en zitten ‘s avonds nog een tijdje in een soort kantine waar ook de grasmaaier en ander gereedschap in een hokje staan opgeslagen. Slapen en morgen nog meer van IJsland zien.

IJsland Dag 17 Selfoss – Skogar (±335 km)

Vandaag lijkt wel een tripje uit de Dakar. Normaal begin ik een verslag niet met het einde, maar na zo’n 335 km offroad over de slechtste wegen van het eiland zitten we er helemaal doorheen. We zijn van vanmorgen vroeg tot ’s avonds laat onderweg geweest. Maar een mooie plek dat we nu hebben! Hier blijven we dus maar eens twee nachten staan.

Vanmorgen om 0800 uur hebben we de supermarkt nog een keer bezocht om een en ander in te slaan. Vandaag willen we de binnenlanden weer in. We volgende de Pjorsa-rivier naar een verlaten kaal gebied. Het is volgens de boeken de langste rivier van IJsland. Even een foto om het verkeersbord met alle wegen en de boerderijen te herinneren, want die passeer je maar eens in de paar dagen. Via weg 1 en weg 30  zitten we aardig in de richting. Op ons gemakje slingeren we over weg 32 naar het noorden. Steeds weer met vergezichten op de rivier, kloven, en vlaktes. Bij Reykir verlaten we weg 30  voor nog smaller werk. Via weg 32 en weg F26 willen we doorstoten naar Saudafell. Daarna zien we wel weer.
Bij Pjodveldisbaerinn bekijken we een gesplitste waterval, Hjalparfoss, en er vlakbij een nagebouwde ‘originele’ IJslandse boerderij. Voor de boerderij vragen ze entreegeld, maar leuk om eens te zien hoe het hier vroeger toeging onder een dak uit plaggen.

Gelukkig is de tank vol en zijn de jerrycans vol, want verkeersborden geven aan dat de volgende tankstop pas na 243 km kan plaatsvinden. Dat kan krap worden als we veel offroad gaan. Steeds komen we toch weer uit op netjes geasfalteerde wegen. Die blijken aangelegd te zijn om het gebied goed te kunnen bereiken met vrachtwagens. Overal zie je kanalen, soms liggen ze diep in het landschap verborgen, die water verzamelen en leiden naar de waterkrachtcentrales die ook alweer ergens in de bodem verstopt liggen. Het hele gebied is doorregen met afwateringskanalen en stroompjes. De zwarte omgeving met heuvels van vulkanische as is weer eens overweldigend. Als we na een tiental kilometers zwart gebied omkijken, dan zie je pas goed wat we doorkruisen.

We willen nog verder, maar na een tiental kilometer onverhard staat de Jeep toch weer voor een inrijverbod. Jammer. Maar we keren en rijden via een andere stoere route – 26,  268, 264 – terug nar het zuiden. Minstens zo mooi en we passeren de grootste IJslandse vulkaan Hekla op slechts enkele kilometers. De wind blaast de lucht schoon en de aarde droog. We krijgen een prachtig uitzicht op de Hekla voorgeschoteld, die met de top in de wolken afsteekt tegen een blauwe lucht. Dan steekt de wind extra op en moeten we achter een dijkje van een zandafgraving een flinke zandstorm afwachten. Daarin zien we geen hand voor ogen.

Als het stof een beetje gaat liggen rijden we een paar kilometer door om af te slaan naar een smal zacht offroadweggetje dat ons weer vlak langs het water van de Pjorsa stuurt, langs de Pjofafoss en de Trollkonuhlaup watervallen.

We zijn het behoorlijk zat. Er staat zoveel wind dat je nauwelijks uit kunt stappen. We komen via de 264 op weg 1 en rijden naar de camping in Skogar. We tanken bij een onbemande pomp. Dat gaat drie keer mis voor het lukt, en er wordt wel geld afgeschreven. Als we de camping oprijden blijkt er een modern warm toiletgebouw te zijn. Helaas ‘woont’ daar al een groep Duitse verstandelijk gehandicapten. Ze staan verkleumd bij elkaar in het toiletgebouw zodat wij er nauwelijks in kunnen. De plek is zo bijzonder dat we ons er maar overheen zetten.

We gaan zo ver mogelijk bij ze vandaan staan, op een prachtige plek voor deze inmiddels wereldbekende foto. Goed idee van die Duitsers om ’s winters met zo’n groep weg te gaan in ongeschikte tentjes en met te weinig kleding. Wie mankeert er eigenlijk wat? De leiding? Als we later een van die gasten in een bus vol toeristen zien stappen, begrijpen we dat best. De bus rijdt weg en de leiding natuurlijk in paniek. Wij hebben niets gezien…., ze vragen ons ook niets. Die dude zit tenminste een paar uurtjes warm en droog.